Zo zijn dividenden van Nederlandse oorsprong onderworpen aan een dividendbelasting van 15% en ondergaan Franse dividenden een roerende voorheffing van 25%. Het nettobedrag van de dividenden wordt verminderd met de Belgische roerende voorheffing van 27%, die vanaf 1 januari 2017 zou moeten worden opgetrokken tot 30%.
Voorbeeld: dividend van Franse oorsprong van 100 € ontvangen door een Belgische ingezetene:
100 € – 25 € (Franse roerende voorheffing van 25%) = 75 €
75 € – 22,5 € (Belgische roerende voorheffing van 30%) = 52,5 €
In de praktijk blijft er na deze heffingen dus nog ongeveer de helft over van het brutodividend (behoudens toepassing van de overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting tussen België en Frankrijk – zie hierna).
Vorig jaar gaf een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie een sprankeltje hoop aan natuurlijke personen Belgische ingezetenen die buitenlandse aandelen aanhouden, in casu Nederlandse aandelen. In een arrest van 17 september 2015 oordeelde het Hof dat de situatie van de aandeelhouders niet-Nederlandse ingezetenen discriminerend was (in deze zaak ging het om een Belgische ingezetene) ten aanzien van de aandeelhouders Nederlandse ingezetenen.
De Nederlandse dividenden ontvangen door een Nederlandse ingezetene zijn onderworpen aan de Nederlandse heffing (dividendbelasting), net zoals het geval is wanneer ze door een aandeelhouder Belgische ingezetene ontvangen worden. De Nederlandse heffing kan echter worden aangerekend op de inkomstenbelasting in Nederland en eventueel worden terugbetaald indien de inkomstenbelasting lager is dan de dividendbelasting. Een Belgische ingezetene die Nederlandse dividenden ontvangt, kan de dividendbelasting daarentegen niet aanrekenen op de Nederlandse belasting, aangezien hij er niet aan onderworpen is. Voor deze laatstgenoemde is de dividendbelasting een definitieve belasting in Nederland.
Het Hof van Justitie heeft besloten dat de verschillende behandeling van Nederlandse en niet-Nederlandse ingezetenen, waardoor de niet-ingezetenen een hogere fiscale last moeten dragen, strijdig is met het vrij verkeer van kapitaal bepaald door het Europees verdrag.
Het Hof heeft echter aangenomen dat men voor de beoordeling van dit verschil van behandeling rekening dient te houden met alle elementen eigen aan de fiscale situatie van de twee soorten belastingplichtigen, en meer bepaald met de specifieke regels inzake de Nederlandse inkomstenbelasting. In Nederland wordt de inkomstenbelasting op inkomsten « uit sparen en beleggen » (momenteel, want het regime zal veranderen vanaf 2017) bepaald op een basis die rekening houdt met een fictief rendement voortgebracht door de kapitalen die de inkomsten genereren en is ze afhankelijk van de waardeschommeling van deze kapitalen tijdens een kalenderjaar, wetende dat er een vrijgestelde quotiteit van 25.000 € wordt toegekend.
Het Hof van Justitie heeft bovendien geoordeeld dat men, om de fiscale situatie van de Nederlandse ingezetenen te beoordelen en te vergelijken met die van de niet-Nederlandse ingezetenen, rekening dient te houden met de globale portefeuille van Nederlandse aandelen van deze belastingplichtigen, met andere woorden met alle Nederlandse aandelen die door de niet-ingezetene worden aangehouden. Men moet dus beoordelen of het bedrag van de Nederlandse dividendbelasting waaraan de niet-Nederlandse ingezetene onderworpen is, hoger is dan het bedrag van de Nederlandse belasting die een Nederlandse ingezetene op deze dividenden verschuldigd zou zijn.
We herinneren eraan dat krachtens de overeenkomsten tot voorkoming van dubbele belasting die België met de meeste Europese landen gesloten heeft, de bronheffing op de dividenden die door natuurlijke personen Belgische ingezetenen ontvangen worden, niet meer dan 15% mag bedragen. Dit percentage is gelijk aan het tarief van de Nederlandse dividendbelasting.
De toepassing van deze overeenkomsten kan worden gevraagd, zodat de heffing beperkt wordt aan de bron, d.w.z. bij de uitkering van het dividend. De beperking aan de bron kan met name worden gevraagd in het kader van de overeenkomst die met Frankrijk, Spanje en Italië gesloten is. Anderzijds, voor dividenden van Zwitserse of Duitse oorsprong houdt de procedure een aanvraag tot recuperatie van de te veel geheven belasting in, dus a posteriori.
Hiervoor dient men een formulier in te vullen, waardoor de stappen in naam van de begunstigde van de dividenden kunnen worden uitgevoerd. Deze procedure houdt in dat het bedrag van de dividenden en het aantal aandelen in kwestie ter kennis van de administratie worden gebracht.
De vermindering van de buitenlandse bronheffing verzacht slechts de dubbele belasting van de dividenden. Indien de begunstigde van de dividenden de terugbetaling van de Nederlandse bronheffing wil verkrijgen, moet hij een cijferbewijs van de discriminatie opstellen.
In andere beslissingen en meer bepaald inzake dividenden van Franse oorsprong, heeft het Hof van Justitie echter bevestigd dat de economische dubbele belasting van deze dividenden niet strijdig is met het Europees recht.
Als antwoord op een parlementaire vraag heeft de Minister van Financiën onlangs bevestigd dat hij niet van plan is om maatregelen te nemen om deze situatie te verhelpen en dat er geen sprake van is om de aanrekening van de buitenlandse bronheffing toe te laten op de Belgische belasting op dividenden afkomstig van buitenlandse bedrijven die in de Europese Unie gevestigd zijn.
Welnu, ondanks de beslissingen van het Hof van Justitie ondergaan de dividenden die door Europese bedrijven aan natuurlijke personen niet-ingezetenen worden uitgekeerd, wel degelijk een dubbele belasting. De vraag is of deze discriminatie gerechtvaardigd wordt door redenen van algemeen belang, in welk geval ze in rechte wordt aangenomen.
Het is dus aan moedige belastingplichtigen om argumenten te doen gelden bij buitenlandse nationale gerechten teneinde de naleving te eisen van het beginsel van vrij verkeer van kapitaal en van het verbod van elke discriminatie die niet op redenen van algemeen belang gebaseerd is.